Na twee weken samen met Manneke in isolement de griep zijn gang te hebben laten gaan, ben ik weer de grote wereld van mijn dorp in gefietst.
Met een Nieuwjaarskaart voor Luus. Vlakbij haar huis zie ik haar al lopen. Voor dat ik haar passeer, bel ik met mijn fietsbel. Ik passeer haar en bel nog een paar keer. Bij haar huis zet ik mijn fiets tegen de muur. Die is flink doof, denk ik, want ze hoort de fietsbel niet.
Luus is blij verrast om me te zien. Ze zegt: ” ik dacht al, die vrouw op de fiets dat lijkt Godelieve wel!” Wij allebei blij. Ik word naar binnen gevraagd en mij wordt alles aangeboden wat ik maar wil: koffie thee sap koekjes kaas chocolade. Maar ik hoef niks. O, en voor Manneke heeft ze twee plakken witte chocolade omdat hij daar zo van houdt. Wat ontzettend aardig en lief. Ik denk, tja, dat Manneke krijgt van mij niet alles tegelijk, want dan eet hij dat gewoon achter elkaar op.
We praten over alleen wonen. Zij weet hoe dat is. Ik nog niet. Het lijkt me heel vreemd om als je je huis inkomt, niet te kunnen zeggen, wat je hebt gedaan, wie je tegen bent gekomen en wat die gezegd heeft of niet gezegd heeft. Dat is ook zo, zegt ze. Heel vreemd. Dat kun je van te voren niet weten. Ook al zeg je in het leven met een ander niet alles wat je hebt gedaan en wie je tegen bent gekomen. Maar het kan, als je zou willen.
Er wordt aan de deur gebeld. Ik had vluchtig gezien, dat er een jonge man met een fiets aan de overkant van het landweggetje geparkeerd stond. Ik hoor een zachte stem praten. Ik hoor mijn vriendin zeggen: “Dank je wel, ja, dat is heel aardig.” “Ja, jij ook een Zalig Nieuwjaar.” “Ja, en nog eens dank je wel, hoor.” “Ja, dag hoor en Zalig Nieuwjaar.”
Ze komt binnen met het Gemeenteblad. Ze legt het blad op tafel. En zegt: “Het was de bezorger van het Blaadje. Hij kwam Zalig Nieuwjaar wensen. Ik zeg: “O wat aardig.” En ik denk, maar dan komt hij toch ook zijn Nieuwjaarsbedankje in de vorm van een geldbedragje halen.
Ze zit wat onrustig te kijken. We zijn stil. Ze wrijft met beide handen over het Oosterse tapijt dat op tafel ligt. Dan zegt ze: ” Ik had hem misschien wat moeten geven.” Ik zeg: “Ja, dat denk ik ook.” Luus: ” Maar het was zo’n bruin jongetje en er stond ook een bruine man aan de overkant.” Ik zeg: “Oh.” Even zijn we weer stil. Ze wrijft weer met haar handen over het Oosterse tapijt. Ook wel Perzisch tapijt genoemd. Ik denk: Sommigen leggen een Perzisch tapijt op tafel. Dat deed mijn moeder. Dat tapijt verdween toen mijn vader na de dood van mijn moeder een nieuwe vrouw had. Na haar dood kwam het tapijt weer op tafel. Als hij ergens over nadacht, wreef hij over het tapijt dat een tafelkleed werd.
Luus zegt: “Ik had hem wel wat willen geven. Maar ja, het was zo’n bruin jongetje en ik had ook geen geld bij de hand.En je weet het maar nooit. “Ik zeg: “Ja natuurlijk had je hem wat moeten geven. Je moet gewoon geld daar bij de deur neerleggen voor dit soort dingen. En als je alleen thuis bent, hoef je sowieso niet open te doen voor mensen die je niet kent. Dat kun jij met je 82 jaar en zo alleen en ook nog eenzaam wonend, beter nooit doen, ook als het een gewone witte (met nadruk en vals uitgesproken) van hier is. Als jij niks met iemand hebt en die belt bij jou aan, hoef jij niet open te doen. Moet jij niet eens opendoen. “Ze knikt. Ik zeg: ” Weet je, je moet je ook niet schamen om de deur dicht te doen, als je al hebt opengedaan en je dan iets moet gaan pakken. Je kunt dan gewoon zeggen:’een ogenblikje, ik kom zo terug.’ Ze kijkt me verrast aan en vindt dat een goed idee.
Dan wrijft ze weer over het kleed. Weer zegt ze: ” Ik had dat bruine jongetje iets moeten geven, maar ja, met die bruinen weet je het nooit.”
“Weet je Luus, dat je mij heel verdrietig maakt met je gewazel over bruin bruin bruin. Weet je, dat je mij persoonlijk daar ook nog extra mee beledigt?” Ze kijkt me verwonderd aan. Onschuldig eigenlijk. Ik zeg:”Luus, ik heb twee donkere, wat jij bruin noemt, die kleuraanduiding klopt enigszins, ik heb twee donkere schoonzoons en vier donkere kleinkinderen!” Ik doe enorm mijn best om niet te gaan huilen en dat lukt. Maar waarschijnlijk zie ik er wel ingehouden tranig uit. Vermoed ik. Met van die vreemde trillende lippen die de verborgen tranen verraden.
Zij zegt: “Sorry, Godelieve, ik begrijp het, zo bedoelde ik het niet.”
Ik zeg: “Begrijp je ook, dat het me niet om mijn kleinkinderen en om mij gaat, maar om iedereen?” “Ja, misschien wel ja.” Haar handen blijven wrijven over het kleed van wollen stukjes garen, eerst geschoren van een dier, dan gesponnen, geverfd, geknipt, geweven, verkocht, op tafel gelegd. Ik heb medelijden met haar. Ze is niet slecht. Ze is verkeerd geprogrammeerd en niet gecorrigeerd.
Dan zegt ze blij: ” Als we samen eens gaan fietsen, dan trakteer ik je op koffie en iets lekkers.”
Zodra het mooi fietsweer is. Ja, dan.
We blijven vriendinnen.
Thuis
Als ik thuis kom, vertelt Manneke dat er een leuke knul aan de deur is geweest om het Gemeenteblad te brengen, persoonlijk. En om een Zalig Nieuwjaar te wensen. M. was net in de tuin bezig. Er stond ook een vader of een oom op het landweggetje te wachten, zegt hij.
” Dat kwam ook toevallig goed uit, want ik had al een paar dagen een briefje van 10 euro in een envelopje in mijn zak zitten, voor de Krantenman. Dus dat biljetje haalde ik er uit voor dat knulletje. Nou, die blij, dat snap je wel.”
Tranen kunnen komen uit vreugde of verdriet.
Gemengde tranen bestaan.
31 december 2016